Een aantal vrienden, sommigen met en sommigen zonder beperking, willen samen een toneelstuk maken. Ze richten een groep op: Compagnie Spotvogel. Samen maken ze een stuk over alle beperkingen in onze maatschappij, niet alleen de fysieke. En over hoe die beperkingen een invloed hebben op ons dagelijks leven. De repetities gaan van start, en dat is soms confronterend…
Ik zit op een stoel twee keer zo hoog als die van de rolstoeler voor me. Hij heeft moeite om in deze scène dingen op de tafel voor me te leggen. Dat is goed; dat is de bedoeling. Het moet eruit zien alsof het pijn doet en niet vanzelf gaat. Nee, niet alsof. Het ziet eruit zoals het is – sommige handelingen hoeven niet geacteerd te worden. En dan open ik mijn mond, en begin ik. Met beledigen. De tekst ligt nog niet vast, dus ik moet improviseren. Ik reken hem af op zijn beperkte mobiliteit, op zijn kortere levensduur, op zijn lengte. Hij is, geloof ik, groter dan ik, maar door de rolstoel zie je dat niet.
Alsof ik plots superieur ben omdat ik niet voortdurend moet zitten. Als hij beperkt is, ben ik dan onbeperkt?
De Sard
Als kind werd het me afgeleerd om naar mensen met een fysieke beperking (toen heette dat nog ‘een handicap’) te staren, ondanks de bijna vanzelfsprekende fascinatie die een kind heeft met alles dat afwijkend lijkt. En nu word ik geacht, binnen mijn personage althans, om op niets anders te focussen dan de secundaire zaken waartoe we iemand met een beperking automatisch lijken te herleiden. Het is een lichaam in een rolstoel, en in tweede instantie zit er ook nog een persoon achter. Ik negeer de persoon, en ga verder met beledigen: “Kreupele, kruiper, uw leven gaat op wieltjes!”
Ik herinner me een aangetrouwde oom, van toen ik klein was. Hij liep moeizaam, zijn benen wilden niet gelijk bewegen, en zijn handen ook niet. Meteen werd me door mijn ouders verzekerd dat ik niet daarop moest focussen – hij was zo’n lieve man, daar moest ik op letten. Het was een Sard, een lange man met grijze haren in nette kleren, en ik kon geen Italiaans, dus veel communicatie was er niet bij. Maar ik herinner me tot op de dag van vandaag zijn hartelijke glimlach. Soms denk ik dat mijn ‘archetype’ van iemand met een beperking daarop teruggebracht kan worden. Die man met de meest zachte uitstraling en een lijf dat hem in de weg zat voor heel veel zaken waar ik pas als volwassene een meer volledig overzicht van kan krijgen. Die man met wie ik als kind medelijden had.
Empathie versus medelijden
Medelijden is niet de beste basis voor een relatie op gelijke hoogte. Maar als kind kon ik niet anders, omdat ik keek naar het verschil, naar mijn eigen beweeglijkheid en het gebrek daaraan bij een ander. Nog altijd steekt een gelijkaardig gevoel wel eens de kop op. Empathie is prachtig, maar medelijden kan beledigend zijn. Vanwege de impliciete asymmetrie in verhouding die daarachter schuilt.
Ik voel wel empathie voor de man voor me. Toch maak ik, nog steeds in mijn personage van het toneelstuk, een toespeling op incontinentie. En dat is veel harder dan wanneer ik zijn collega-actrice op haar visuele beperkingen aanpak, omdat ze haar blindheid speelt. Maar tegelijk doet het ook iets anders, ik lijk de olifant in de kamer zodanig heen en weer te schudden dat die vager wordt. Ik reken mijn tegenspeler niet meer af op zijn beperking, ik reken mezelf af op wat ik ermee doe. En dat doet deugd. Tot we klaar zijn, en ik de volgende – niet-beperkte – acteur net zo ga beledigen.
Groet,
Peter
sien 13 april 2016
Heerlijke en eerlijke blog! Hoewel ik intussen zelf een fysieke beperking heb en mijn leven nu ook ‘op wieltjes loopt’ herken ik me nog heel erg in wat je schrijft over medelijden VS empathie en hoe we als maatschappij kinderen zodanig leren dat ze niet mogen staren dat ze soms angstvallig wegkijken als ze jè zien! Ik ben ontzettend benieuwd naar het toneelstuk, maar het is helaas te ver voor mij. Wie weet wordt het zo’n succes dat jullie uitwijken naar west-vlaanderen met de voorstelling? !